Dinsdag, 30/04/2024 - 15:29

Alleen op de Wereld

Alleen op de wereld (Frans: Sans famille) is een jeugdavonturenroman van de Franse schrijver Hector Malot. Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1878 en is meerdere keren verfilmd. De eerste Nederlandse vertaling, van de hand van Gerard Keller, kwam in 1880 uit, meteen al met de titel Alleen...

Hoofdstuk I. In het dorp 

Ik ben een vondeling. Maar tot mijn achtste jaar geloofde ik, evenals alle andere kinderen, ook eene moeder te hebben, want als ik weende, was er eene vrouw die mij in hare armen nam en mij tegen haar boezem drukte totdat mijne tranen ophielden te vloeien. Nooit werd ik in mijn bedje gelegd of eene...

Hoofdstuk II. Een pleegvader 

Ik was dichterbij gekomen om hem de hand te geven, maar hij hield mij met de punt van zijn stok terug.  – Wat is dat voor een kereltje?  – Dat is Rémi.  – Ge hadt me gezegd….  – Welnu ja, maar…. dat was niet waar, omdat….  – Niet waar! niet waar! Hij kwam...

Hoofdstuk III. De troep van Signor Vitalis

Dien nacht sliep ik, door angst en vrees vermeesterd, zeer onrustig, en toen de morgen aanbrak, was bij mijn ontwaken mijn eerste zorg om mijn bed aan alle kanten te betasten en eens in het rond te zien om mij te overtuigen, dat men mij niet weggebracht had. Den ganschen ochtend sprak Barberin geen...

Hoofdstuk IV. Het ouderlijk huis

 – Wel, vroeg vrouw Barberin, toen wij tehuis kwamen, wat heeft de burgemeester gezegd?  – Wij hebben hem niet gezien.  – Hoe, hebt gij hem niet gezien!  – Neen, ik heb eenige vrienden in Notre – Dame aangetroffen en toen wij daar vandaan kwamen, was het te laat;...

Hoofdstuk V. Op reis

Wanneer men voor veertig francs kinderen koopt, ligt hierin nog niet opgesloten, dat men een wildeman is en menschenvleesch opdoet om dat te eten. Vitalis wilde mij niet opeten en – een zeldzame uitzondering bij een handelaar in kinderen – hij was volstrekt geen slecht mensch! Hiervan...

Hoofdstuk VI. Mijn eerste optreden

Den anderen morgen begaven wij ons reeds vroeg op weg. Het regende niet meer; het was een effen blauwe lucht, en, dank zij den harden wind, die gedurende den nacht was opgestoken, waren de wegen vrij schoon. De vogels zongen lustig in het geboomte en de honden sprongen vroolijk om ons heen. Van...

Hoofdstuk VII. Ik leer lezen

Ongetwijfeld bestond het gezelschap van den heer Vitalis uit voortreffelijke tooneelspelers – ik spreek hier van zijn honden en aap – , maar zij bezaten geen groote verscheidenheid van gaven. Wanneer zij drie of vier voorstellingen gegeven hadden, kende men hun gansche repertoire; zij...

Hoofdstuk VIII. Over berg en dal

Wij hebben het zuidelijk gedeelte van Frankrijk doorkruist: Auvergne, Velay, Vivarais, Quercy, Rouergue, Cevennes en Languedoc. Onze manier van reizen behoorde tot de eenvoudigste: wij liepen steeds recht toe recht aan; en als wij aan een dorp kwamen, dat ons niet al te armoedig scheen, dan maakten...

Hoofdstuk IX. Ik ontmoet een reus met zevenmijlslaarzen

Toen wij het dorre en onvruchtbare landschap verlaten hadden, daalden wij naar het schoone en liefelijke dal van de Dordogne, dat wij bij kleine dagreizen doortrokken, want een rijk land bevat welgestelde burgers en daar onze voorstellingen zeer talrijk waren, stroomde het geld in Capi’s...

Hoofdstuk X. Voor den rechter

Van Pau heb ik een zeer aangenamen indruk ontvangen: in deze stad waait het bijna nooit. En daar wij haar in den winter bezochten, over dag op straat waren of op openbare pleinen onze voorstellingen gaven, kan men begrijpen, dat het verblijf daar voor mij een genot was. Toch was dit niet de...

Hoofdstuk XI. Op het schip

Toen ik met een bezwaard hart en betraande oogen in de herberg terugkeerde, zag de waard, die in de gang stond, mij strak aan. Ik wilde haastig doorloopen om naar de honden te gaan, toen hij mij tegenhield.  – En wat zeide uw meester? vroeg hij mij.  – Hij is veroordeeld.  –...

Hoofdstuk XII. Mijn eerste vriend

De moeder van Arthur was eene Engelsche. Zij heette mevrouw Milligan. Zij was weduwe en Arthur was haar eenig kind – althans haar eenig kind in leven, want zij had een oudsten zoon gehad, die op geheimzinnige wijze was verdwenen. Toen het zes maanden oud was, was dit kind verloren of...

Hoofdstuk XIII. De vondeling

Gedurende deze reis was de tijd zeer snel omgegaan en de dag was bijna aangebroken, waarop mijn meester de gevangenis zou verlaten. Naarmate wij ons meer en meer van Toulouse verwijderden, werd de gedachte daaraan voor mij kwellender. Het was zoo heerlijk op een schip te zijn, zoo geheel zonder...

Hoofdstuk XV. Mijnheer Joli-Coeur

Wat de doorbrekende dag had aangekondigd, werd vervuld. De zon schitterde aan den wolkeloozen hemel en hare zwakke stralen werden weerkaatst door de vlekkelooze sneeuw. Het bosch, den vorigen dag zoo treurig en somber, schitterde thans van een glans, die de oogen verblindde. Van tijd tot tijd stak...

Hoofdstuk XVI. Aankomst te Parijs

Wij waren nog een geducht eind van Parijs verwijderd. Aanhoudend moesten wij wegen volgen, waarop de sneeuw hoog lag opgestapeld, en van den morgen tot den laten avond woei een scherpe wind ons in het gelaat. Hoe akelig waren die lange wandelingen! Vitalis liep altijd voorop, terwijl ik hem volgde,...

Hoofdstuk XVII. Een padrone uit de straat Lourcine

Hoewel ik al wat mij omringde even leelijk vond, moest ik toch mijn oogen wijd openen om alles aandachtig op te nemen en vergat ik bijna in welk een ernstigen toestand ik mij bevond. Hoe verder wij in Parijs doordrongen, hoe minder het aan mijn kinderlijke droomen en mijne verwachtingen...

Hoofdstuk XIX. Lize

Toen ik ontwaakte lag ik in een bed; een heerlijk knappend vuur brandde in de kamer, waarin ik te slapen lag. Ik keek eens rond. Ik kende die kamer niet. Evenmin kende ik de personen, die mij omringden: een man in een grijze jas en op gele klompen; drie of vier kinderen, waaronder een meisje...

Hoofdstuk XX. De tuinman

Den anderen dag zou mijn meester begraven worden en Acquin had mij beloofd, dat ik daarbij tegenwoordig mocht wezen. Maar den anderen morgen was ik niet in staat mij op te richten, want dien nacht had ik eene hevige koorts gekregen, die met een rilling begon en in een bad van zweet eindigde; het...

Hoofdstuk XIV. Sneeuw en wolven

Ik moest voortaan weder achter mijn meester loopen, met het koord van de harp over mijn schouder geslagen, en verre tochten door regen en wind, warmte en koude met hem afleggen. Het zou weder mijn lot zijn, om mij op pleinen en markten zoo dom mogelijk voor te doen en het geëerde publiek te doen...

Hoofdstuk XXI. Het huisgezin wordt opgebroken

Als ik alleen zat, dacht ik dikwijls bij mezelf: “Gij zijt te gelukkig, jongen; dat zal niet lang meer duren.” Welk ongeluk mij overkomen moest, dat kon ik niet voorzien, maar ik was bijna zeker, dat het, van welken kant ook, zou komen opdagen. Dit stemde mij dikwijls treurig, maar toch...

Hoofdstuk XXII. Voorwaarts

Voorwaarts! De wijde wereld lag daar voor mij open, het deed er niet toe, naar welken kant ik mijn schreden richtte, het kwam er niet op aan of ik naar het noorden of het zuiden, het oosten of het westen ging; ik was geheel vrij. Hoewel nog maar een knaap, was ik geheel mijn eigen […]

Hoofdstuk XXIV. Opperman

Het leven van een mijnwerker is niet ongezond en behalve nu en dan een kleine ongesteldheid, die het gevolg is van gebrek aan licht en lucht, welke bloedarmoede veroorzaakt, is de mijnwerker even gezond als de boer, die op het land woont; hij heeft zelfs nog dit boven dezen voor, dat hij niet...

Hoofdstuk XXV. De overstrooming 

Den anderen morgen begaven wij ons weder naar de mijn.  – Wel, vroeg oom Gaspard aan den schoolmeester, zijt gij gisteren tevreden over den knaap geweest?  – Zeker, hij heeft ooren, en ik hoop, dat hij spoedig ook oogen zal hebben.  – Het voornaamste is dat hij armen heeft,...