Woensdag, 01/05/2024 - 01:37

Spektakel bij Dickens Feest in Oud Rijswijk

Spektakel bij Dickens Feest in Oud Rijswijk Het Dickens Feest vrijdagavond 16 december in Oud Rijswijk was weer als vanouds. Een sfeervol evenement in Dickensstijl in het historische winkelcentrum. Met veel muziek, zang en de Christmas Parade met heel veel lichtjes.  Door Robert Heijdemann Huri...

Oud Rijswijk viert dit jaar weer Dickens Festival

Oud Rijswijk viert dit jaar weer Dickens Festival We hebben het een paar jaar moeten missen, maar op vrijdag 16 december wordt het sfeervolle en regionaal bekende Dickensfestival weer gehouden in Winkelcentrum Oud Rijswijk. “Met een compleet programma”, vertelt centrum manager Eric Wilderbeek....

Maak een traditioneel Oekraïens poppetje

Maak een traditioneel Oekraïens poppetje Beeldend kunstenares Larisa Bilous leert hoe je deze traditionele Oekraïense gelukspopjes van stof maakt. Deze lappenpop Motanka is gemaakt van restjes stof en behoort tot het oudste speelgoed ter wereld. Poppen worden niet alleen als speelgoed beschouwd,...

Matsuri (祭り)

Matsuri (祭り) Jidai matsuri (時代祭) in Kyoto Een matsuri is een traditioneel Japans festival of feest, dit betekend het ook letterlijk in het Japans. Ze worden gewoonlijk gehouden bij heiligdommen of tempels en kunnen een breed scala aan activiteiten omvatten, zoals optochten (yatai,...

Alleen op de Wereld

Alleen op de wereld (Frans: Sans famille) is een jeugdavonturenroman van de Franse schrijver Hector Malot. Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1878 en is meerdere keren verfilmd. De eerste Nederlandse vertaling, van de hand van Gerard Keller, kwam in 1880 uit, meteen al met de titel Alleen...

Hoofdstuk I. In het dorp 

Ik ben een vondeling. Maar tot mijn achtste jaar geloofde ik, evenals alle andere kinderen, ook eene moeder te hebben, want als ik weende, was er eene vrouw die mij in hare armen nam en mij tegen haar boezem drukte totdat mijne tranen ophielden te vloeien. Nooit werd ik in mijn bedje gelegd of eene...

Hoofdstuk II. Een pleegvader 

Ik was dichterbij gekomen om hem de hand te geven, maar hij hield mij met de punt van zijn stok terug.  – Wat is dat voor een kereltje?  – Dat is Rémi.  – Ge hadt me gezegd….  – Welnu ja, maar…. dat was niet waar, omdat….  – Niet waar! niet waar! Hij kwam...

Hoofdstuk III. De troep van Signor Vitalis

Dien nacht sliep ik, door angst en vrees vermeesterd, zeer onrustig, en toen de morgen aanbrak, was bij mijn ontwaken mijn eerste zorg om mijn bed aan alle kanten te betasten en eens in het rond te zien om mij te overtuigen, dat men mij niet weggebracht had. Den ganschen ochtend sprak Barberin geen...

Hoofdstuk IV. Het ouderlijk huis

 – Wel, vroeg vrouw Barberin, toen wij tehuis kwamen, wat heeft de burgemeester gezegd?  – Wij hebben hem niet gezien.  – Hoe, hebt gij hem niet gezien!  – Neen, ik heb eenige vrienden in Notre – Dame aangetroffen en toen wij daar vandaan kwamen, was het te laat;...

Hoofdstuk V. Op reis

Wanneer men voor veertig francs kinderen koopt, ligt hierin nog niet opgesloten, dat men een wildeman is en menschenvleesch opdoet om dat te eten. Vitalis wilde mij niet opeten en – een zeldzame uitzondering bij een handelaar in kinderen – hij was volstrekt geen slecht mensch! Hiervan...

Hoofdstuk VI. Mijn eerste optreden

Den anderen morgen begaven wij ons reeds vroeg op weg. Het regende niet meer; het was een effen blauwe lucht, en, dank zij den harden wind, die gedurende den nacht was opgestoken, waren de wegen vrij schoon. De vogels zongen lustig in het geboomte en de honden sprongen vroolijk om ons heen. Van...

Hoofdstuk VII. Ik leer lezen

Ongetwijfeld bestond het gezelschap van den heer Vitalis uit voortreffelijke tooneelspelers – ik spreek hier van zijn honden en aap – , maar zij bezaten geen groote verscheidenheid van gaven. Wanneer zij drie of vier voorstellingen gegeven hadden, kende men hun gansche repertoire; zij...

Hoofdstuk VIII. Over berg en dal

Wij hebben het zuidelijk gedeelte van Frankrijk doorkruist: Auvergne, Velay, Vivarais, Quercy, Rouergue, Cevennes en Languedoc. Onze manier van reizen behoorde tot de eenvoudigste: wij liepen steeds recht toe recht aan; en als wij aan een dorp kwamen, dat ons niet al te armoedig scheen, dan maakten...

Hoofdstuk IX. Ik ontmoet een reus met zevenmijlslaarzen

Toen wij het dorre en onvruchtbare landschap verlaten hadden, daalden wij naar het schoone en liefelijke dal van de Dordogne, dat wij bij kleine dagreizen doortrokken, want een rijk land bevat welgestelde burgers en daar onze voorstellingen zeer talrijk waren, stroomde het geld in Capi’s...

Hoofdstuk X. Voor den rechter

Van Pau heb ik een zeer aangenamen indruk ontvangen: in deze stad waait het bijna nooit. En daar wij haar in den winter bezochten, over dag op straat waren of op openbare pleinen onze voorstellingen gaven, kan men begrijpen, dat het verblijf daar voor mij een genot was. Toch was dit niet de...

Hoofdstuk XI. Op het schip

Toen ik met een bezwaard hart en betraande oogen in de herberg terugkeerde, zag de waard, die in de gang stond, mij strak aan. Ik wilde haastig doorloopen om naar de honden te gaan, toen hij mij tegenhield.  – En wat zeide uw meester? vroeg hij mij.  – Hij is veroordeeld.  –...

Hoofdstuk XII. Mijn eerste vriend

De moeder van Arthur was eene Engelsche. Zij heette mevrouw Milligan. Zij was weduwe en Arthur was haar eenig kind – althans haar eenig kind in leven, want zij had een oudsten zoon gehad, die op geheimzinnige wijze was verdwenen. Toen het zes maanden oud was, was dit kind verloren of...

Hoofdstuk XIII. De vondeling

Gedurende deze reis was de tijd zeer snel omgegaan en de dag was bijna aangebroken, waarop mijn meester de gevangenis zou verlaten. Naarmate wij ons meer en meer van Toulouse verwijderden, werd de gedachte daaraan voor mij kwellender. Het was zoo heerlijk op een schip te zijn, zoo geheel zonder...

Hoofdstuk XV. Mijnheer Joli-Coeur

Wat de doorbrekende dag had aangekondigd, werd vervuld. De zon schitterde aan den wolkeloozen hemel en hare zwakke stralen werden weerkaatst door de vlekkelooze sneeuw. Het bosch, den vorigen dag zoo treurig en somber, schitterde thans van een glans, die de oogen verblindde. Van tijd tot tijd stak...

Hoofdstuk XVI. Aankomst te Parijs

Wij waren nog een geducht eind van Parijs verwijderd. Aanhoudend moesten wij wegen volgen, waarop de sneeuw hoog lag opgestapeld, en van den morgen tot den laten avond woei een scherpe wind ons in het gelaat. Hoe akelig waren die lange wandelingen! Vitalis liep altijd voorop, terwijl ik hem volgde,...

Hoofdstuk XVII. Een padrone uit de straat Lourcine

Hoewel ik al wat mij omringde even leelijk vond, moest ik toch mijn oogen wijd openen om alles aandachtig op te nemen en vergat ik bijna in welk een ernstigen toestand ik mij bevond. Hoe verder wij in Parijs doordrongen, hoe minder het aan mijn kinderlijke droomen en mijne verwachtingen...

Hoofdstuk XIX. Lize

Toen ik ontwaakte lag ik in een bed; een heerlijk knappend vuur brandde in de kamer, waarin ik te slapen lag. Ik keek eens rond. Ik kende die kamer niet. Evenmin kende ik de personen, die mij omringden: een man in een grijze jas en op gele klompen; drie of vier kinderen, waaronder een meisje...

Hoofdstuk XX. De tuinman

Den anderen dag zou mijn meester begraven worden en Acquin had mij beloofd, dat ik daarbij tegenwoordig mocht wezen. Maar den anderen morgen was ik niet in staat mij op te richten, want dien nacht had ik eene hevige koorts gekregen, die met een rilling begon en in een bad van zweet eindigde; het...

Hoofdstuk XIV. Sneeuw en wolven

Ik moest voortaan weder achter mijn meester loopen, met het koord van de harp over mijn schouder geslagen, en verre tochten door regen en wind, warmte en koude met hem afleggen. Het zou weder mijn lot zijn, om mij op pleinen en markten zoo dom mogelijk voor te doen en het geëerde publiek te doen...

Hoofdstuk XXI. Het huisgezin wordt opgebroken

Als ik alleen zat, dacht ik dikwijls bij mezelf: “Gij zijt te gelukkig, jongen; dat zal niet lang meer duren.” Welk ongeluk mij overkomen moest, dat kon ik niet voorzien, maar ik was bijna zeker, dat het, van welken kant ook, zou komen opdagen. Dit stemde mij dikwijls treurig, maar toch...

Hoofdstuk XXII. Voorwaarts

Voorwaarts! De wijde wereld lag daar voor mij open, het deed er niet toe, naar welken kant ik mijn schreden richtte, het kwam er niet op aan of ik naar het noorden of het zuiden, het oosten of het westen ging; ik was geheel vrij. Hoewel nog maar een knaap, was ik geheel mijn eigen […]

Hoofdstuk XXIV. Opperman

Het leven van een mijnwerker is niet ongezond en behalve nu en dan een kleine ongesteldheid, die het gevolg is van gebrek aan licht en lucht, welke bloedarmoede veroorzaakt, is de mijnwerker even gezond als de boer, die op het land woont; hij heeft zelfs nog dit boven dezen voor, dat hij niet...

Hoofdstuk XXV. De overstrooming 

Den anderen morgen begaven wij ons weder naar de mijn.  – Wel, vroeg oom Gaspard aan den schoolmeester, zijt gij gisteren tevreden over den knaap geweest?  – Zeker, hij heeft ooren, en ik hoop, dat hij spoedig ook oogen zal hebben.  – Het voornaamste is dat hij armen heeft,...

Hoofdstuk XXVI. In de zijgang

Diepe stilte heerschte er in de mijn, geen geluid drong meer tot ons door; het water lag onbeweeglijk aan onze voeten, zonder dat een rimpel het plooide of het minste gekabbel werd gehoord; de mijn was vol, zooals de meester gezegd had, en het water, nadat het alle gangen van boven tot onder had...

Hoofdstuk XXVII. De redding

Wij konden het bijna op die nauwe trap niet langer uithouden; wij besloten dus om de treden te verbreeden en ieder toog aan het werk. Met onze messen begonnen wij den muur uit te houwen en de steenkolen, op die wijs verkregen, weg te ruimen. Daar wij nu een vast steunpunt hadden bekomen, werd onze...

Hoofdstuk XXVIII. Een muziekles 

Ik had mij in de mijn vrienden gemaakt: zulk een leed te zamen gedragen brengt de harten nader tot elkander; men lijdt te zamen, men koestert dezelfde hoop, men maakt een geheel uit. Zoowel oom Gaspard als de meester waren mij bijzonder genegen geworden; en hoewel de ingenieur onze gevangenschap...

Hoofdstuk XXIX. De koe van den prins

Ik hield veel van Mattia toen wij te Mende kwamen; maar toen wij de stad verlieten, hield ik nog veel meer van hem. Niets maakt de vriendschap inniger dan de zekerheid, dat zij wederkeerig is. Geen grooter bewijs voor zijne genegenheid kon Mattia mij geven dan, zooals hij nu gedaan had, het...

Hoofdstuk XXXII. Barberin

Als ik niet zulk een haast gehad had om Parijs te bereiken, dan zou ik ongetwijfeld nog zeer lang bij Lize gebleven zijn; wij hadden elkander zooveel te vertellen, en wij konden elkaar, met de taal, waartoe wij onze toevlucht moesten nemen, zoo weinig zeggen. Lize moest mij toch hare komst te...

Hoofdstuk XXX. Vrouw Barberin

Onze nacht op een veldbed was niet al te slecht: wij hadden er wel slechter doorgebracht, als wij onder den blooten hemel moesten slapen.  – Ik heb gedroomd dat onze koe haar intocht hield, zeide Mattia toen hij ontwaakte.  – Ik ook. Te acht uren werd onze deur geopend en wij zagen...

Hoofdstuk XXXI. Het oude en nieuwe gezin

Ik sliep dien nacht weinig; en hoe dikwijls had ik in den laatsten tijd verlangd naar het genot dat ik smaken zou, als ik weder in het bed zou slapen, waarin ik zoo menigen nacht als kind gelegen had, zonder ooit wakker te worden, in een hoekje gedoken met de dekens tot aan mijn kin; […]

Hoofdstuk XXXIII. Nasporingen

Den anderen morgen was mijn eerste werk, aan vrouw Barberin te schrijven om haar mede te deelen wat ik had vernomen, en dat was een heel werk voor me. Hoe kon ik haar zoo maar botweg vertellen, dat haar man dood was? Zij hield van haar Jérôme; zij hadden jarenlang samen geleefd, en het zou...

Hoofdstuk XXXIV. De familie Driscoll

De klerk, die mij bij mijne ouders zou brengen, was een mager mannetje met een perkamentachtig gerimpeld gezicht, in een zwarten herstelden rok gekleed, die blonk van ouderdom, en met een witte das. Toen wij buiten waren gekomen, wreef hij zich zoo hartstochtelijk in de handen, dat zijne vingers en...

Hoofdstuk XXXV. Eert uw vader en uwe moeder

Bij het heengaan had mijn vader de kaars achtergelaten, maar hij had de deur van den wagen gesloten. Er bleef ons dus niets anders over dan te gaan slapen. En dat deden wij ook, maar zoo spoedig mogelijk zonder te blijven praten, gelijk wij ‘s avonds gewoon waren en zonder elkander den indruk...

Hoofdstuk XXXVI. Capi op den slechten weg

Eerst tegen het vallen van den avond keerden wij in De Roode Leeuw terug; den geheelen dag bleven wij in het fraaie park wandelen en praten, nadat wij ontbeten hadden met een stuk brood, dat we hadden gekocht. Mijn vader was thuis gekomen en mijn moeder stond overeind. Hij noch zij maakte eenige...

Hoofdstuk XXIII. Een zwarte stad

Het is een lange weg van Montargis naar Varses, dat in het midden van de Cevennes ligt op de helling van den berg, die zich naar de Middellandsche Zee buigt; vijf    –     of zeshonderd mijl recht toe recht aan. Voor ons was hij zelfs wel duizend mijl, daar wij genoodzaakt waren...

Hoofdstuk XXXVIII. De oom van Arthur: James Milligan

Als ik in de plaats van Mattia was geweest, zou ik misschien even zoo gedacht hebben als hij; maar in den toestand, waarin ik verkeerde, waren mij zulke onderstellingen niet geoorloofd. Het gold toch mijn vader. Voor Mattia was deze slechts Driscoll en niets anders. En als ik met mijn geest Mattia...

Hoofdstuk XXXIX. De Kerstnachten

Wij spraken over niets anders meer dan over Arthur, mevrouw Milligan en James Milligan. Waar waren Arthur en zijne moeder? Waar zouden wij ze zoeken? Waar hen vinden? Het bezoek van den heer James Milligan had ons op een denkbeeld gebracht en een plan doen vormen, dat, naar wij meenden, zeker moest...

Hoofdstuk XL. De angst van Mattia

De heer James Milligan kwam niet meer in De Roode Leeuw, of althans wij zagen hem niet, hoe wij ook opletten. Na Kerstmis moesten wij weder overdag uit en onze kans om hem te ontmoeten werd minder; onze hoop was nu nog op den zondag gevestigd. Wij bleven dan ook dikwijls thuis inplaats van gebruik...

Hoofdstuk XLI. Bob

Eerst lang nadat ik weder in mijne gevangenis zat, begon ik de reden te begrijpen, waarom men mij niet in vrijheid had gesteld: de rechter wilde wachten tot de andere personen, welke in de kerk gedrongen waren, in hechtenis waren genomen, om te zien of ik hun medeplichtige was. Men was hen op het...

Hoofdstuk XLII. De Zwaan 241

Toen Bobs broer heengegaan was, bleef het scheepje nog eenigen tijd rustig liggen en wij hoorden slechts het loeien van den wind, door het tuig en het lekken van de golven tegen de kiel; maar langzamerhand kwam er meer beweging; wij onderscheidden voetstappen op het dek; men liet trossen vallen;...

Hoofdstuk  XLIII. De mooie luiers hebben waarheid gesproken 

Nog altijd stond ik sprakeloos, maar Mattia deed wat ik geheel vergat.  – Wij bedanken u wel juffrouw, zeide hij. En hij duwde mij zachtkens naar buiten de keuken uit.  – En nu op weg; vooruit! zeide hij. Wij moeten nu niet alleen mevrouw Milligan en Arthur opsporen, maar ook Lize...

Hoofdstuk  XLIV. Met de mijnen

XLIV. MET DE MIJNEN. Jaren zijn voorbijgegaan, vele jaren zelfs, maar zij zijn omgevlogen, omdat zij slechts goede en gelukkige dagen hebben opgeleverd. Thans woon ik in Engeland, in Milligan-Park, het kasteel van mijne voorouders. Het kind zonder ouders, zonder steun, te vondeling gelegd en...

Hoofdstuk XXXVII. De mooie luiers waren bedrog

Wat ik ook gedaan had om goede vrienden met mijn broeders Ned en Allen te worden, zij hadden mij altijd nijdig van zich gestooten, en alles wat ik voor hen had willen doen, hadden zij geweigerd: blijkbaar was ik in hun oog geen broer van hen. Na het gebeurde met Capi, werd onze verhouding zuiverder...