Toen heeft Speelhans gezegd: “Mogen de kinders dan vannacht nog blijven; maar ik kan hun zelfs geen botje en niks te eten geven.” Toen heeft Onze Lieve Heer gezegd: hij moest ze maar bij zich houden, en zij zouden wel eten voor zichzelf kopen, en dat vond Speelhans dan wel goed. Dan heeft Sint Pieter hem drie stuivers gegeven, en dan moest hij naar de bakker gaan en een brood halen.
Nu is Speelhans wel weggegaan, maar toen hij langs ’t huis gekomen is, waar de andere spelers altijd gewoon waren te zijn en waar ze hem alles afgewonnen hadden, toen zijn ze gaan roepen en schreeuwen: “Hans! Kom toch hier!” – “Ja,” zegt-ie, “jullie willen me die drie stuivers ook nog afhandig maken.” Maar ze hebben hem niet laten gaan. En nu is hij binnen, en toen heeft hij die drie stuivers ook nog verspeeld.
De heilige Petrus en Onze Lieve Heer hebben aldoor gewacht, en toen ’t zolang duurde voor hij terugkwam, zijn ze ‘m tegemoet gelopen. Maar toen Speelhans hen zag komen, heeft hij gedaan alsof ’t geld ‘m in ’n gat van z’n zak gekomen is, en daar zat hij aldoor maar naar te grabbelen, maar Onze Lieve Heer wist wel, dat hij ’t weer verspeeld had. En toen heeft Sint Pieter hem nog eens drie stuivers gegeven. Maar nu heeft-ie zich niet meer laten verleiden, en hij heeft hun ’t brood bezorgd. Toen vroeg Onze Lieve Heer, waarom hij er geen wijn bij deed, en toen heeft-ie gezegd: “Och, Heer, de vaten zijn allemaal leeg.” Toen zei Onze Lieve Heer, hij moest maar eens naar de kelder gaan, “er is nog beste wijn.” Eerst geloofde hij dat helemaal niet, maar tenslotte heeft-ie dan gezegd: “Ik zal dan wel gaan, maar ik weet, dat er niks is.” Maar toen hij van het vat tapte, kwam er beste wijn uitstromen. En toen heeft hij hun die wijn gebracht, en toen zijn ze alle twee die nacht gebleven.
De volgende morgen, heel vroeg, heeft Onze Lieve Heer tegen Speelhans gezegd: hij mocht drie genaden vragen. Natuurlijk bedoelde Hij, dat hij de hemel zou vragen, maar Speelhans wenste: “Ten eerste kaarten, waarmee je elk spel wint; dobbelstenen waarmee je ook altijd wint, en dan een boom waar alle fruit aangroeit en dat als iemand erin klimt, hij er niet af kan, tenzij ik het wil.” En Onze Heer heeft ‘m alles gegeven wat hij verlangde, en toen is hij met Sint Pieter weer weggegaan.
Nu is Speelhans pas goed met spelen begonnen, en hij had al gauw de halve wereld gewonnen. Dikwijls zei Sint Pieter tot Onze Heer: “Here, dat is niks gedaan, hij wint de hele wereld nog, we moesten ‘m nou maar de dood zenden.” En toen hebben ze hem de dood maar gezonden. En toen de dood kwam, toen zat Speelhans net aan tafel, en toen zei de dood: “Hans, kom es even mee naar buiten.” Maar Speelhans zei: “Wacht, maar even tot dit spel uit is, en ga ondertussen een beetje de boom in en pluk wat, zodat we onderweg wat lekkers hebben.” Meteen ging de dood de boom in, en toen hij er weer uit wilde, toen kon hij niet, en Speelhans heeft hem zeven jaar in die boom laten zitten, en al die tijd is er niemand gestorven.
Dikwijls zei Sint Pieter tegen Onze Heer: “Here, dat wordt niks, er gaat geen mens meer dood, we zullen er zelf eens bij moeten komen.” En toen zijn ze er zelf maar eens op af gegaan en toen heeft Onze Heer gezegd, dat hij de dood nu weer uit de boom moest laten. En toen is hij er meteen naartoe gegaan en zei tegen de dood: “Kom d’r maar af,” en toen nam de dood hem meteen mee en wurgde hem. En toen gingen ze samen verder en heeft de dood hem naar de andere wereld gebracht en toen is mijn Speelhans naar de hemelpoort gegaan en klopte daar aan. “Wie is daar buiten?” – “Speelhans.” – “O, die hebben we niet nodig, ga maar weer weg.” Toen is hij gegaan naar de deur van het Vagevuur en daar heeft hij weer geklopt. “Wie klopt daar?” – “Speelhans.” – “O, d’r is al genoeg verdriet en ellende hier bij ons, we willen niet spelen, maak maar dat je wegkomt.” Toen is hij naar de hellepoort gegaan, en daar hebben ze ‘m binnengelaten, maar er was niemand geneigd te spelen, behalve oude Lucifer en de kromme duivels (en die hadden juist boven in de wereld allerlei werkjes gehad) en toen is hij meteen gaan zitten en is weer begonnen met spelen. Maar nu had Lucifer geen hulp behalve die kromme duivels, en toen heeft Speelhans hem alles afgenomen, omdat hij met zijn kaarten wel altijd moest winnen.
En nu is hij met zijn kromme duivels aan ’t werk gegaan, en vaak gingen ze naar Hogevoort en daar hebben ze alle hopstengels uitgetrokken en zijn daarmee de hemel ingeklommen en zijn begonnen te waaien en de hemel begon al te kraken. Toen zei de heilige Petrus weer: “Here, dat wordt niks, we moeten ‘m binnenlaten, anders gooit hij ons de hemel nog uit.”
En toen hebben ze hem er maar binnengelaten. Maar Speelhans is dadelijk weer met spelen begonnen, en toen is er meteen een lawaai en een drukte gekomen, dat je je eigen woorden niet verstaan kon. Nu heeft Sint Pieter weer gezegd: “Here dat wordt wéér niks, we moeten hem naar beneden gooien, want anders maakt hij de hele hemel rebels.” Nu dat is gebeurd. Ze hebben hem omlaag geworpen, en toen is zijn ziel in stukken gesprongen en hij is in alle spelers gevaren, die nu nog in leven zijn.